Zowel in bezwaar als in beroep nam RVO het standpunt in dat uit het voorkeursrecht van de ouders volgde dat er sprake was van een proefmaatschap. Het College van beroep voor het bedrijfsleven dacht er gelukkig anders over. Het feit dat de ouders gedurende de eerste jaren een voortzettingsrecht hebben is niet maatgevend. Het feit dat de maatschap ingericht is voor een langdurige samenwerking woog voor het College zwaarder, zo blijkt uit de uitspraak van 21 februari 2018: Het College ziet geen aanleiding om, zoals verweerder heeft bepleit, anders te oordelen in die gevallen, als in dit geding aan de orde, waarin eveneens een maatschap voor onbepaalde tijd is aangegaan en in de maatschapsovereenkomst is vermeld dat de jonge landbouwer gedurende een in tijd beperkte periode, met een begin- en einddatum, geen eerste recht op voortzetting heeft. Het College overweegt daartoe dat die beperking in tijd zie! op het voortzettingsrecht en niet op de overeengekomen duur van de maatschap. Van een proefmaatschap is in dit geval geen sprake.
Het beroep is gegrond.
Zoals wel vaker neemt RVO een voor de uitvoerder ‘veilig’ standpunt in. Veilig in de zin dat als ‘Brussel’ meekijkt aangegeven kan worden dat er niets weggegeven wordt. Aan de landbouwer de opdracht om zijn gelijk te bewijzen. Ook in deze situatie kreeg de landbouwer gelukkig gelijk.
Meer over jonge landbouwers en proefmaatschappen in ons webinar van 6 maart 2018 en in onze cursussen ‘Wat elke adviseur van de Gecombineerde Opgave 2018 moet weten’ en de cursus ‘De 10 meest gemaakte fouten in de Gecombineerde Opgave’